Een mop: ‘Wat is een hulpverlener zonder doelgroep?’
‘De weg kwijt’.
Iemand met een waan komt bij de hulpverlener. De persoon zegt al spiegelend tegen zijn hulpverlener: “Ik ervaar de christusenergie in mij. En Jezus zegt: ‘Ik ben de weg.’ ”
Waarop de hulpverlener zegt: “Nee jij bent ziek, wat je ervaart is een stoornis en een waan.”
Waarop de persoon die nu een persoon is geworden met een waan, antwoordt: “Die labeling dat ik een stoornis heb is ziekmakend en ongezond voor mij.”
Waarop de hulpverlener zegt: “Ja dat is waar, je bent ziek en ziekmakend en ik ga dat voor je oplossen, ik weet de weg, volg mij maar.”
Waarop de persoon met de waan zegt: “He dus jij bent de weg? Jij bent Jezus ook niet, net zo min als ik. Dan heb jij bij deze mijn waan, alsjeblieft.”
Er ontstaat een botsing waarin verwarring achterblijft. De cliënt stapt uit dit veld en is ineens verdwenen, want die ontdekt onverwachts: “Hey verhip, dit gesprek met de hulpverlener ging eigenlijk helemaal niet over mij, maar over de ander. De hulpverlener zelf. Het maakt hem boos. En hij trekt een conclusie: Dus daarom wordt er zo achter mijn rug over mij gepraat in plaats van mét mij. Ik ben dus alleen maar een spiegel. Een spiegel waarin ik zelf sta met mijn vraag ‘zie mij en mijn verhaal. ‘ Maar dat gebeurt dus niet. De hulpverlener doet zijn kunstje en krijgt daar voor betaald. De volgende die in deze spiegel mag staan en daarna verdwijnt krijgt hetzelfde kunstje voorgeschoteld. Hoe schrijnend. Hier doe ik niet meer aan mee!”
Ja precies zegt de hulpverlener op afstand! Die inwisselbaarheid van mensen wil ik nou juist zo graag voorkomen. Waarop hij de spiegel in stukken trapt. ‘Zo!’
Wat kan hier de wens van de hulpverlener zijn? De ander helpen, zichzelf helpen, of het geheel helpen een stapje verder te komen?
Kan de hulpverlener deze situatie doorzien en de ander daadwerkelijk zien én ook zichzelf zien? En dan niet met het beeld van de hulpverlener die tegenover de cliënt staat, maar de mens die zichzelf als mens ziet tegenover een mens die iets nodig heeft aan medemenselijkheid? Om te ontdekken dat ze vooral elkáár nodig hebben in dit ‘afgesproken contact’?
Vandaar die pijnlijke mop waar ik mee start. Wat is de hulpverlener die zijn eigen menszijn heeft verstopt achter die hulpverlenersrol zonder de doelgroep die hierin iets spiegelt? Wat als die houvast van de spiegel wegvalt en er valt ineens niets meer te projecteren op die ander?
Verwarring, onmacht, niet weten waar te kijken, ‘help waar ben ik?’, wat is er gebeurd met mijn denken nu het denken terugslaat op het denken over mijzelf.
De persoon die in de spiegel stond heeft de spiegel losgelaten. De spiegel is na de trefzekere trap van de hulpverlener in scherven gevallen. Onverwachts komt het denken van de hulpverlener uit de lijst tevoorschijn. Het denken gaat achter de hulpverlener staan. De hulpverlener kijkt met schrik achterom. Het denken over de GGZ zit ook in het denken verweven. Zelfs het collectieve denken zit in dit denken verstopt. Dit is nog veel te groot en te pijnlijk om te zien. En duiden van het denken zonder zelf het eigen denken te gebruiken? Hoe angstig is dat? De hulpverlener schiet de struiken in.
Het denken bedenkt zich geen moment en maakt contact.
“Fijn”, zegt het denken en kijkt de hulpverlener met een liefdevolle glimlach aan. Ik kreeg van al dat denken een gloeiende koppijn daar in die toverspiegel. Alsof ik in een omgekeerde wereld als een magneet op je hoofd zat geplakt.
“En nu dan?“ Vraagt de hulpverlener zich af. Mij ben je helemaal kwijt hier.
En voor het eerst in lange tijd, valt het denken in het denken en het denken over het denken valt volkomen stil. Iedereen kan het voelen.
Zonder dat iemand het ziet, merkt de persoon met de waan, dat het goed is. En is hij geen Jezus en ook geen God die dat ooit zo zei, daarmee word de persoon met de waan weer de persoon zonder waan.
Met de stilte die de hulpverlener heeft gecreëerd vervolgen ze samen hun weg, zonder te weten waar deze naartoe zal leiden. Nooit meer zullen ze inwisselbaar zijn. Ze hebben de gekke spiegel niet meer nodig. Ze hebben elkaar.
Let’s walk to Candy Town?